De invoering van de beveiligingsperiode en een verscherping van de onmiddellijke aanhouding als veiligheidsmaatregel
Sinds de wet van 21 december 2017, dewelke in werking trad op 21 januari 2018, kan de strafrechter bij het opleggen van een gevangenisstraf van drie jaar of meer enerzijds een beveiligingsperiode inbouwen en anderzijds de onmiddellijke aanhouding van de veroordeelde uitspreken bij wijze van veiligheidsmaatregel.
De beveiligingsperiode
Een beveiligingsperiode betreft een minimale termijn, die uitgesproken wordt door de bodemrechter, dewelke beëindigd dient te worden alvorens een veroordeelde vervroegd in vrijheid kan worden gesteld.
Voorheen kwam deze bevoegdheid uitsluitend toe aan een gespecialiseerde rechtbank, te weten de strafuitvoeringsrechtbank. Deze rechtbank oordeelde alsdan over de vraag van een veroordeelde tot vervroegde invrijheidstelling.
De zogenaamde Wet-Lejeune oftewel de wet over de voorwaardelijke invrijheidsstelling bepaalt dat een persoon die veroordeeld werd tot een gevangenisstraf tussen drie en dertig jaar in aanmerking kan komen voor een vervroegde invrijheidstelling na het uitzitten van één derde van de straf. Voor gevangenisstraffen van dertig jaar of meer dient men minimaal vijftien jaar te hebben uitgezeten.
Sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wet kan de bodemrechter zelf een beveiligingsperiode uitspreken wanneer een persoon veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf van drie jaar of meer.
Wanneer het gaat om een gevangenisstraf vanaf 3 jaar en minder dan 30 jaar is er sprake van een limitatieve lijst van misdrijven, waarbij de bodemrechter dergelijke beveiligingsperiode bij vonnis kan uitspreken.
Het gaat in concreto om terrorisme, misdrijven tegen het internationaal humanitair recht, verkrachting en aanranding van de eerbaarheid met de dood tot gevolg, misdrijven tegen de veiligheid van de Staat, foltering met de dood tot gevolg, moord op politieambtenaren en ontvoering en gevangenneming van minderjarigen of kwetsbare personen met de dood tot gevolg.
Wanneer een gevangenisstraf vanaf 30 jaar uitgesproken wordt, dan geldt bovenstaande lijst niet en kan een beveiligingsperiode uitgesproken worden voor élk misdrijf.
Het weze wel benadrukt dat de bodemrechter niet verplicht is om dergelijke beveiligingsperiode te voorzien. Wanneer dergelijke beveiligingsperiode wel bepaald wordt, houdt dit in concreto in dat de gedetineerde tijdens deze periode geen kans maakt op een vervroegde invrijheidsstelling.
Het is de bodemrechter die bepaalt wanneer de veroordeelde ten vroegste een verzoek kan richten tot de strafuitvoeringsrechtbank om een vervroegde vrijlating te kunnen bekomen.
Vanzelfsprekend kan de bomenrechter niet willekeurig de duurtijd van dergelijke beveiligingsperiode bepalen. Voor gevangenisstraffen tussen drie en dertig jaar kan deze periode maximaal twee derde van de straf bedragen.
Voorheen was een vervroegde invrijheidsstelling al mogelijk na het uitzitten van één derde van de straf.
Voor wat betreft gevangenisstraffen van dertig jaar of meer kan een beveiligingsperiode van maximaal vijfentwintig jaar voorzien worden, daar waar een vervroegde invrijheidsstelling voorheen al mogelijk was na verloop van vijftien jaar.
De onmiddellijke aanhouding
De onmiddellijke aanhouding is een veiligheidsmaatregel die door de bodemrechter kan worden opgelegd bij het uitspreken van het vonnis.
Deze maatregel kan enkel en alleen uitgesproken worden wanneer er een reële kans bestaat dat de persoon in kwestie zich aan de uitvoering van de straf zou pogen te onttrekken.
Vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet kon deze veiligheidsmaatregel opgelegd worden aan álle personen, dewelke veroordeeld werden tot een gevangenisstraf van één jaar of meer zonder uitstel.
Sinds het in werking treden van de wet van 21 december 2017 werd deze drempel opgetrokken, daar waar dit thans enkel nog kan wanneer gevangenisstraffen van drie jaar of meer zonder uitstel worden uitgesproken.
De enige uitzonderingen op deze nieuwe regel betreffen veroordelingen wegens terroristische misdrijven en wegens zedendelicten. Voor deze ernstige misdrijven blijft de drempel van één jaar van toepassing.
De ratio legis achter deze nieuwigheid is voornamelijk gelegen in het feit dat uit de praktijk bleek dat de onmiddellijke aanhouding voornamelijk werd uitgesproken in het geval dat de beklaagde verstek liet gaan.
Na een verzetsprocedure worden de opgelegde straffen meer dan eens verlaagd tot een gevangenisstraf van minder dan één jaar of herleid tot een alternatieve straf, zoals een werkstraf of een straf met probatie-uitstel.
Het een en ander betekende dat de veroordeelde, tegen wie een bevel tot onmiddellijke aanhouding werd uitgesproken bij vonnis, slechts enkele weken in de gevangenis diende te verblijven.
De wetgever meende dat in zulke gevallen de gevolgen op familiaal, sociaal en professioneel vlak als buitenproportioneel konden worden beschouwd en dat de initiële functie, namelijk het verhinderen van de ontvluchting, niet meer werd gediend. Dientengevolge werden de regels inzake de onmiddellijke aanhouding dan ook terecht verscherpt.
Wenst u beroep te doen op een gespecialiseerd kantoor dat uw belangen in alle discretie en met de grootste zorg behartigt? Neem dan graag contact op met onze advocaten.